De drachtcontrole van zeugen kan op drie manieren gedaan worden.

De eerste manier is een manier die van oudsher veel gebruikt werd. zo’n drie weken nadat de zeug gedekt of geïnsemineerd is, laat men de beer weer lang lopen. Wanneer de zeug weer sterk reageert, en dus de symptomen van de bronst weer vertoont, (zie bronstcyclus) dan gaat men er vanuit dat de zeug niet drachtig is. Deze methode wordt ondanks dat hij wel al oud nog steeds veel gebruikt omdat deze veel goedkoper is als de methode die hieronder staat beschreven. Een nadeel van deze methode is echter dat het ook een andere reden kan zijn dat de zeug niet op de beer reageert. Deze methode is dus niet altijd betrouwbaar.

De tweede methode is echografie. Na 23 tot 35 dagen na het dekken of insemineren worden de zeugen getest. Echografie werkt met ultrasone geluidsgolven die weerkaatst worden. Om echografie te kunnen toepassen moet de zeug rustig, niet te vet te zijn en rechtop te staan. Ook is het handig dat ze gemakkelijk te bereiken is. Als eerste wordt er gel aangebracht op de sonde en vervolgens wordt deze in de lies geplaatst. Op het schermpje is dan te zien of de zeug drachtig is. Na 30 dagen kan men ook de hartslag waarnemen via echografie en zo dus bepalen of de vruchten nog leven. Het aantal biggen dat de zeug draagt kan meestal niet met zekerheid worden vastgesteld.

Als derde methoden kunnen er nog testen worden uitgevoerd. Deze testen worden via het bloed of via de urine gedaan. Deze testen richten zich op de hormoonconcentraties van de zeug. De aanwezigheid van d=bijvoorbeeld progesteron en oestronsulfaat kunnen duiden op een drachtige zeug. De betrouwbaarheid van deze testen is afhankelijk van wel testmethode er wordt gebruikt. De testmethode bepaalt ook wanneer deze uitgevoerd moet worden.

tepels en vergroting van uierader.

Stappenplan drachtcontrole

Hieronder volgt een voorbeeld van een stappenplan dat men kan gebruiken.

  1. Vanaf 3 weken nadat de zeug gedekt is, zorgt men dat er regelmatig beercontact is.
  2. Zeugen observeren op bronstverschijnselen, vooral tussen dag 18 en 22.
  3. Tussen dag 14 en 21 de vulva controleren op kleverigheid. Daarna wordt de vulva op afscheiding gecontroleerd.
  4. De zeugen testen tussen dag 23 tot 35, bijvoorbeeld met echografie
  5. Positieve zeugen blijven in de groep. Negatieve zeugen worden weer terug naar de dek afdeling gebracht. Twijfelgevallen worden 7 dagen later weer getest.
  6. Opnieuw drachtcontrole tussen dag 40 en 47.
  7. Vanaf dag 80 zeugen beoordelen op buikomvang,

Maak jouw eigen website met JouwWeb